Duurzaamheid van de geest of persoonlijk meesterschap
Duurzaamheid van de geest als basis voor maatschappelijke duurzaamheid van people, planet en profit. Het vernieuwen, ontwikkelen en verduurzamen van de geest.
In het denken over duurzaamheid heeft eerst marketing en toen het product centraal gestaan. Nu gaat het ook om duurzaamheid vanuit jezelf als mens. De filosoof Roland van Vliet brengt als nieuw begrip ‘duurzaamheid van de geest’ (zie www.duurzaamheidvangeest.nl). Wat in de geest is tijdelijk, losgeslagen en fragmentarisch en wat in de geest is permanent, geïnspireerd en samenhangend? Is het mogelijk om eeuwige waarden vinden of zijn deze altijd historisch bepaald? Hoe kan de geest beeldend en intuïtief denken, objectief voelen, kunstzinnig willen en onbevangen waarnemen? In de vrije relatie tot het Zelf en de sociale omgeving wordt duurzaamheid van de geest tot levenskunst. Duurzaamheid is persoonlijk meesterschap of het beheer over en de ontwikkeling van de faculteiten van de mens: waaarnemen, denken, intuïtie, denken, voelen en willen. Ongedeelde aandacht en de liefde zijn de bloei van de duurzaamheid van de geest.
1 Persoonlijk meesterschap als duurzaamheid van de geest
Leiderschap is in de eerste plaats persoonlijk leiderschap, ‘want wie zichzelf overwint is sterker dan wie een stad inneemt’. Leider zijn over zichzelf als de sterkste voorwaarde voor goed leiderschap. Duurzaamheid van de geest als persoonlijk meesterschap zegt nog meer: kun je meester zijn over jezelf?; versta je het ambacht om jezelf te vormen?; kun je in de ontwikkeling van jezelf zowel kunstenaar en kunstwerk tegelijkertijd zijn? In de voortdurende interacties met de omgeving zal het scheppen van dit kunstwerk vooral sociale kunst zijn. Sociale kunst waarbij je zelf waarden kunt meedenken of ontwerpen die de ethiek van het handelen kunnen vormen. Persoonlijk meesterschap betekent vanuit zelfreflectie vrij te kunnen handelen. Persoonlijk meesterschap is het vrijmaken van het Ik uit al haar bepaaldheden, zoals uit de dwang van het karakter, emoties, driften en denkpatronen, zodat het Ik het beheer kan hebben over waarnemen, denken, voelen en willen. Het beheer over deze faculteiten kan ertoe dienen dat zij ingezet kunnen worden voor het dragen van verantwoordelijkheid of leiderschap.
2. Duurzaamheid in het waarnemen
Het beheer over de waarneming. Het waarnemen is te onderscheiden in het uiterlijk en innerlijk waarnemen. Het is voor het persoonlijk meesterschap steeds de vraag of je tot werkelijk onbevangen en objectief waarnemen in staat bent. Vanuit het denken stel je de vraag naar de objectiviteit van de waarneming. Door het denken kan ik ook de illusie van de waarneming in bijvoorbeeld een fata morgana als gezichtbedrog terugvoeren tot een objectieve verklaring. Tegelijkertijd kan het denken ook de waarneming vertroebelen doordat ik de waarneming te snel of te associatief interpreteer met het denken. Het is ook steeds weer door de waarneming dat ik de mogelijkheid heb te onderzoeken of mijn denken werkelijkheidsgetrouw is. Denken en waarnemen bewerkstelligen in hun samenwerking het kennen. Een bepaalde regelmatigheid in een veelheid van waarnemingen – bijvoorbeeld steeds een insect met twee de hele lengte omvattende grote vleugels – kan in het denken tot een begripseenheid – bijvoorbeeld ‘de vlinder’ worden samengevat. Tussen het denken en de waarneming in, beweegt zich de voorstelling. De voorstelling of zintuiglijk beeld in het denken van ‘die koninginnepage die ik op een bepaalde dag in Zuid-Limburg zag’, is eigenlijk het huwelijk tussen deze bijzondere waarneming van een koninginnepage en het begrip ‘koninginnepage als een soort vlinder’. Die mensen kunnen levendig spreken die in staat zijn vanuit een levende ervaring met de werkelijkheid, die in een voorstelling gegeven is, over het begrip te spreken, zonder alleen dit enkele beeld voor het gehele begrip te laten gelden. De ervaring geeft leven, terwijl abstracte begrippen het karakter van de dood in zich dragen. Is het mogelijk steeds een weg te gaan in het denken – en daardoor in het spreken – om van de bijzondere waarneming en het beeld in de ervaring over te gaan in het algemene begrip? Is het mogelijk om op bepaalde momenten vanuit de verwondering te leven? De verwondering is de ziele-stemming van het filosofische denken. Is het te realiseren om vanuit verwondering te onderzoeken wat waarheid is?
Het uiterlijke waarnemen
Het waarnemen is steeds het door middel van een zintuig kunnen ontvangen van de werkelijkheid zoals deze zich momenteel voordoet. In dit opzicht is waarneming passief en het denken dat het begrip bij de waarneming moet zoeken, actief. Dat betekent dat in het leiderschap de waarneming behulpzaam kan zijn om de situatie te leren kennen. Waarnemen en denken kunnen hier in een samenwerking behulpzaam zijn tot een diagnose van de situatie te komen. Zo kun je bewust de waarnemingsorganen inzetten om steeds weer opnieuw de steeds veranderende situatie tot kennen te brengen. In het uiterlijke waarnemen zou je aan jouw verschillende zintuigen de volgende vragen kunnen voorleggen om tot het levende beeld van de situatie te komen:
Gezichtszintuig: Wat zie ik (aan de mensen) in deze situatie? Welk beeld komt op?
Smaakzintuig: Wat proef ik in deze situatie? Is het bitter, zout, zout of zoet en in welke mate?
Warmtezintuig: Is er warmte of koude in deze situatie?
Reukzintuig: Wat is hier de (morele) geur?
Gehoorzintuig: Wat hoor ik aan de klank die uitgesproken wordt? Welke klank hoor ik hier als beeld van de hele situatie?
Evenwichtszintuig: Hoe is het evenwicht in deze situatie?
Bewegingszintuig: Hoe wordt er bewogen? Waarheen beweegt deze situatie?
Taalzintuig: Wat hoor ik dat gezegd wordt? Wat voor taal wordt er gesproken?
Levenszintuig: Wat is de constitutie van deze situatie? Is er welbehagen of pijn?
Denkzintuig: Wat wordt hier gedacht en hoe wordt hier gedacht?
Tastzintuig: Is er aanraking of botsing? Hoe liggen hier de grenzen?
Ik-zintuig: Hoe is het Ik van de ander? Wat is de intentie van de ander? Wat voor een persoonlijkheid is deze organisatie op dit moment?
De innerlijke waarneming
De innerlijke waarneming is juist voor het persoonlijk meesterschap van het grootste belang. Door het waarnemen van mijn eigen geest ben ik in staat om de motieven van het handelen en de patronen van het denken te leren kennen. De innerlijke waarneming en het hiermee samenwerkende denken, geven het vermogen van zelfreflectie. Ik kan innerlijk waarnemen hoe ik denk en daarover denken. Het is de zelfreflectie die de mens vrij maakt. Jean Paul Sartre noemt door dit vermogen het bewustzijn een ‘transcenderend bewustzijn’; ik kan niet zeggen ‘zo ben ik nu eenmaal’, want dan ben ik ter kwader trouw naar mezelf; ik kan hier immers bewustzijn van hebben en het daardoor veranderen. Zo betekent persoonlijk meesterschap de bereidheid om vanuit de innerlijke toeschouwer jezelf steeds onbevangen waar te nemen. Die onbevangenheid wil zeggen: zonder veroordeling, angst voor wat je zou kunnen tegenkomen of de verbeteringsdrift die werkelijke zelfkennis onmogelijk maakt. Vanuit verwondering gadeslaan hoe je handelt en reageert; jezelf waarnemend alsof je een ander bent om daardoor in een levend leren te komen hoe je geest werkt en wat je doet. Als zelfkennis alleen gebaseerd is op het zelfbeeld dat ik heb opgebouwd, dan is zij kennis van het verleden en niet toereikend voor een reëel beeld van de steeds veranderende werkelijkheid. Is het mogelijk vreugde te voelen in de voortdurende onbevooroordeelde zelfwaarneming? Is het mogelijk zo fenomenologisch te onderzoeken wat er in het bewustzijn gebeurd en het wezen van fenomenen als angst en irritatie zo te begrijpen dat deze vanuit een werkelijke aandacht omgevormd kunnen worden? Dat leiderschap als eerste basis persoonlijk leiderschap heeft, bewijst zich juist in het vermogen van zelfreflectie en de bereidheid daaruit in vrijheid te handelen. Ook is het voor een objectieve waarneming in de buitenwereld van belang, innerlijk te kunnen waarnemen waar ik door eigen oorzaken de werkelijkheid verteken heb en tot een onjuist oordeel ben gekomen.
3. Duurzaamheid in het denken
Het beheer over het eigen denken vraagt ten eerste het vermogen om niet te denken als ik dat niet wil, zodat ik niet door gedachten gedacht wordt, maar vanuit vrijheid zou kunnen denken. Het is niet eenvoudig, maar heel goed te leren om niet te denken. Dat kan door de gedachten met de innerlijke onbevangen waarneming waar te nemen. Op de plaats van het denken werkt dan de innerlijke waarneming. Het Ik is dan alleen innerlijke toeschouwer vanuit innerlijke rust. Een tweede vorm om het beheer over het denken te krijgen, is het bewust denken vanuit een vraagstelling en om van daaruit een antwoord te vinden. Je brengt dan wil in het denken. Alle filosofisch en wetenschappelijk onderzoek begint met een vraag en het vanuit deze concentratie zoeken naar een antwoord. Reproduceer je alleen antwoorden zonder nog verdere kritische of verdiepende vragen te willen stellen, dan ontstaat dogmatisme. Stel je alleen nog kritische vragen zonder nog te vertrouwen op een antwoord, dan ontstaat scepticisme. Het werkelijke denken houdt altijd het midden tussen scepticisme en dogmatisme. Het is kenmerkend voor het denken dat het over zichzelf kan denken. Het voelen kan het voelen niet voelen zonder de bemiddeling van het denken. Het willen kan zichzelf niet intensiveren zonder de bemiddeling van het denken. Het denken is evenwel in staat over zichzelf te denken. Zoals de baron von Münchhausen zichzelf kon optrekken uit de modder door aan zijn haren te trekken, zo kan het denken zichzelf bevrijden van onjuiste gedachten. Het denken uit het verleden kan door het denken van nu geëvalueerd en op waarheid getoetst worden. Omdat het denken over zichzelf denken kan, is het vrij en kan het door zichzelf geleid worden en een ontwikkeling doormaken. Dit is de zelfopvoeding van het denken.
Met het denken over het denken, kan ook een reflectie ontstaan hoe ik denk. Omdat de dor ons gecreëerde werkelijkheid uit het denken voortkomt, is het denken over het denken van eminente waarde. Je kunt onderzoeken hoe je eigen denkgeaardheid is. Denk je materialistisch, spiritualistisch, realistisch, idealistisch, rationalistisch of dynamistisch? In de Academie voor Persoonlijk Meesterschap en Sociale Kunst heb ik een module opgenomen om op twaalf verschillende manieren te denken. Hierdoor leer je je eigen denken kennen; leer je – wat bijvoorbeeld voor een coach van belang is – ook andere denkperspectieven in te nemen en kun je het andere denken van de ander integreren in een geheel van een denkgemeenschap.
Voor het leiderschap is de zelfreflectie en de reflectie op het geheel van het domein van verantwoordelijkheid onontbeerlijk. Het denken verkeert het sterkst in zijn eigen element als het ontwikkeling kan denken. Heel vaak wordt het denken alleen maar aangesproken in het reproduceren van kennis. Dan wordt het herinneringsvermogen van het denken gevraagd. Het werkelijke denken is het leggen van causale verbanden in verleden, heden en toekomst; het denken van ontwikkeling. Het denken beweegt zich in de tijd. Alles wat waaneembaar is, is de feitelijke toestand van zijn. Het denken is evenwel in staat om deze feitelijke toestand van zijn als een wordingsfase in de tijd te begrijpen. Heel vaak is ons denken kortstondig. Het werkelijke denken is visie-ontwikkeling op de lange termijn vanuit de ervaringen tot uit het verre verleden. Goed leiderschap is geïnspireerd handelen uit het beleid dat gebaseerd is op visie. In het denken is het ook mogelijk zelf om waarden te ontwerpen die voor het handelen van belang zijn en op een kunstzinnige wijze de visie te integreren in de praktijk van alle dag. Meersterschap over het denken, is daardoor voorwaarde voor authentiek leiderschap.
4. Duurzaamheid door intuïtie over intuïtie
Duurzaamheid van de geest hangt samen met het bloei
brengen van je vermogen van intuïtie. Intuïtie heeft heel
weinig duur; is snel, levendig, spontaan en vluchtig. Maar
de in waterkringen ontvonkende intuïtie is van een andere
orde dan het argumenterende denken. Zij staat buiten de
tijd, is bij uitstek scheppend en is daardoor duurzaam.
Hier wordt gevraagd een intuïtie over de intuïtie!
Wat is nu een echte intuïtie? Voor het beantwoorden van die vraag, hebben we eerst een ‘kritiek op de intuïtie’ nodig. Het maakt in steeds meer kringen indruk als je zegt dat je je intuïtie gevolgd hebt. Dan wordt ook niet meer doorgevraagd hoe je daar nu eigenlijk aan komt. Bij nadere beschouwing blijkt het vaak niet om een intuïtie te gaan. Intuïties zijn in een aantal gevallen niet anders dan herinneringsvoostellingen (‘intuïtief vond ik de weg’’; zonder te beseffen dat je daar al een paar jaar geleden bent geweest ) of wensgedachten (‘intuïtief vind ik dát het beste’; omdat je dat het liefste wilt) . Een intuïtie, filosofisch beschouwd, is een waarheid die zichzelf bewijst; je weet dat het waar is zonder daar nog argumenten voor te hebben. Deze ‘ingevouwen’ waarheid moet nog door het rationele denken ‘uitgevouwen’ worden. Dit laatste denken vindt dan pas achteraf de argumenten en de daarmee overeenkomende feiten in de wereld. Het rationele denken geeft bewustwording van de intuïtie. Toch moet je voor het kunnen verkrijgen van een intuïtie met onderzoek bezig zijn en de vraag naar een antwoord stellen. Het vermogen om tot intuïtie te komen is verbonden met de actieve geest in de mens.
Het scholen van de intuitie in een methodische kenweg
Het is ook mogelijk om de intuïtie te scholen in de vier vormen van denken van Joseph Beuys, die de scholingsweg van Christian Rosencreutz samenvat. Als je bijvoorbeeld een roos tot in zijn wezensnaam zou willen kennen, kun je de vier kennisniveaus van de vier vormen van denken doorlopen.
Waarnemend denken: beschrijven van de waarneming door het denken; benoemen van het object. De roos wordt in zijn vormzijde aanschouwd.
Denkend denken: het denken in zijn eigen element geeft de mogelijkheid in de tijd te zijn om ontwikkeling in voorstelling en in dit geval groeien, bloeien en verwelken te denken. Het is het verbeelden van de metamorfose van de roos in het denken. Opvallend is dat de roos lang over de stengelvorming doet, zodater een verharding en zelfs doornen optreden. Dit is het niveau van de etherkrachten.
Voelend denken: hier gaat het er om het eigen subject of de eigen ziel tot zintuigorgaan te maken en je gevoelsmatig in te leven om de ziele-gebaren van het kenobject (in dit geval de roos) in een objectief voelen te leren kennen. Dit is het niveau van de ziele-krachten, die in dit geval vanuit de ziele-wereld aan de roos de ziele-vorm hebben gegeven. De roos heeft als ziele-gebaar waardigheid, autonomie (stengel), schenken vanuit verinnerlijking (steeds van binnenuit nieuwe kroonbladeren; dit is ook de bloembodembottel bij de wilde roos).
Willend denken: hier wordt de liefde voor het kenobject zó sterk, dat je met een bewust leeg bewustzijn je volledig vereenzelvigt met de roos, zodat je in jezelf beleeft: ‘Niet mijn wil, maar de wezenswil van de roos in mij’. Dit is het niveau van de geestelijke (Ik-)krachten, die vanuit de geestelijke wereld het wezen of Ik van de roos vormen. Je beleeft dan hoe je tot een deugd of sociale betrekking in de wereld komt, als jouw Ik het Ik van de roos is. Je kunt dan beleven dat de roos ‘vanuit waardigheid zichzelf schenkende offerkracht’ als deugd heeft.
5. Duurzaamheid in het voelen
Het beheer over de emoties als persoonlijk meesterschap, vraagt het vermogen om emoties in ontwikkeling te brengen en niet deze te onderdrukken. Het klassieke onderscheid tussen rationaliteit en emotionaliteit is m.i. onwaar. Als je in een filosofie van de emoties analyseert wat een emotie is, dat valt daarbij op dat een emotie zich onderscheidt van een voelende waarneming door het feit dat een emotie denken en zelfs willen in zich draagt. In de angst heb ik een denkvoorstelling over het gevaar dat mij dreigt en ook de negatieve waardering vanuit het denken dat ik niet wil dat gebeuren zal wat ik als gevaar zie. Dit is de denkcomponent in de emotie. Door de negatieve waardering vanuit het denken, wordt de wilscomponent van de emotie gecreëerd. Het willen van de angst – als de angst zonder beheer van het Ik aan zichzelf wordt overgelaten – is de wil om te vluchten. Als dat niet kan – zoals bij hoogtevrees langs een afgrond waar ik juist niet durf te vluchten – dan geeft dit wilsgebaar van de angst mij de beweging om geheel ineen te krimpen. Het is kenmerkend voor een emotie dat ik de gedachte – in dit geval van het gevaar – op mijzelf betrek. Ik voel dan ook die angst aan mijn subject.
In de woede heb ik de voorstelling van het onrecht dat (mij) is aangedaan – dat ik in dit geval ook negatief waardeer – en heb ik de wil – als de strategie van de woede – om dit onrecht actief te bestrijden. Angst geeft door onmacht zelfverlies, woede geeft in een te grote macht zelfverlies. Hierdoor vormen zij een polaire tegenstelling in de psyche; vaak komt ook uit een aanvankelijke onmacht – bijvoorbeeld als ik kritisch bejegend wordt – woede voort om de macht reactief te herstellen. Doordat er sprake is van de rationaliteit van de emoties is het in het persoonlijk meesterschap heel goed mogelijk om te denken over de gedachten in de emoties en te onderzoeken of ze objectief en ethisch juist zijn. De gedachten in de emoties kunnen veranderd worden, waardoor ik de emoties in ontwikkeling kan brengen. Ik zou kunnen inzien dat mijn woede niet terecht is, omdat ik van de ander iets verwacht heb wat ik van de ander niet verwachten mag. Ik krijg begrip voor de vrije ontwikkeling van de ander, waardoor deze gedachte de gedachte van het onrecht dat mij is aangedaan gaat vervangen. Hierdoor transformeert de woede in een zekere vorm van berusting.
Het is kenmerkend voor de angst en de woede dat ik vanuit mijn denken mijn wil aanstuur in een gebied waar ik met mijn wil ethisch gezien niet bevoegd ben. In de psychologische angst – bijvoorbeeld de angst voor een groot publiek te spreken – maak ik mijn wil bijvoorbeeld afhankelijk van het feit dat het publiek niet zou kunnen instemmen met mijn presentatie, terwijl ik met mijn wil geheel geen invloed kan hebben op dat publiek, dat immers de vrijheid heeft wel of niet in te stemmen. Doordat ik mijn wil – in het niet willen van het gevaar – afhankelijk maak van een domein van de werkelijkheid waar ik met wil niet competent ben, ontstaat verlamming van het wilsvermogen als resultaat van de angst. Waar ik wel competent ben is in het feit dat ik zo overtuigd mogelijk kan spreken. Daarop kan ik reëel vertrouwen, waardoor de moed kan ontstaan te doen waartoe ik reëel gezien in staat ben. Ook in de woede kom ik in een gebied waar ik niet competent ben; namelijk in de integere vrijheidscirkel van de ander. In de woede wil ik de ander veranderen zonder de vrije wil van de ander; hierdoor kan geweld ontstaan. In tegenstelling tot een wilsimplosie in de angst, ontstaat een wilsexplosie.
Is het mogelijk de psychologische angst te benutten als een vorm van zelfkennis om te weten waar ik me psychologisch afhankelijk van maak en daardoor onvrij wordt? Kan angst gemetamorfoseerd geworden tot alleen een gevoelsintuïtie voor gevaar? In de woede is ook een ontwikkeling te gaan. Woede in de eerste fase is het impulsief reageren op grond van een persoonlijk gekwetst zijn waardoor het onrecht heviger wordt beleefd en ik in het bestrijden van het onrecht de zaak buiten proporties kan beschrijven of onnodig de ander tot in alle aspecten van zijn persoonlijkheid kan beschuldigen. Woede in een tweede fase van ontwikkeling zou je verontwaardiging kunnen noemen. Hier is niet sprake van een sterk gekwetst zijn, waardoor het onrecht objectiever uitgesproken wordt. Woede in een derde fase is de toorn, waar het motief van handelen liefde voor het recht en respect voor de ander is. Doordat je in de toorn niet onverschillig blijft naar wat de ander doet, maar op een vrije wijze betrokken bent op de ander, is de toorn als de voorbereiding van de liefde te beschouwen. Zo is het mogelijk in het wezen van alle emoties door te dringen en om door middel van de zelfreflectie de emoties in een ethische ontwikkeling te brengen.
De juiste vorm van enthousiasme, medelevendheid of empathie en gepassioneerdheid dat door zelfgekozen waarden wordt gedragen en de ander niet overweldigt, geeft overtuigend leiderschap.
Het voelen als waarneming
Emotie heeft een wel of niet verborgen denk- en wilscomponent. Daarnaast is te onderscheiden het voelen als een bijzondere vorm van waarnemen. Als ik een ruimte binnenkom kan ik voelen of daar nog een spanning hangt. Voelen is dan een vorm van waarnemen. Als voelen een vorm van waarnemen is, kun je vragen wat dat het zintuigorgaan van het voelen is. Het zintuigorgaan van het voelen is het subject. Ik voel aan mijzelf de angst of vreugde die de ander heeft. Als die angst resoneert op mijn eigen angst, dan wordt het voelen als waarneming tot een eigen emotie. Naar mijn idee is hierdoor in de heersende wetenschappelijke methode van onderzoek de onjuiste opvatting ontstaan dat gevoel niet objectief kan zijn. Echter hier worden niet twee betekenissen helder onderscheiden: subjectief in de zin van vertekenend of niet objectief en subjectief in de zin dat het voelen altijd het subject als zintuigorgaan heeft. Want je kunt de vraag stellen: is het mogelijk dat meerdere mensen tot consensus komen omdat zij alle dezelfde gevoelswaarneming hebben? Je moet dan spreken over de vraag of objectief voelen mogelijk is. Zoals een microscoop goed afgesteld moet worden, zo zou je ook het subject als instrumentarium kunnen beschouwen dat op de juiste wijze ingesteld moet worden. Voor het objectieve voelen met het subject als zintuigorgaan is het noodzakelijk je vrij te maken van een persoonlijk voor- of afkeur, associaties of op de ondergrond werkende emoties. Als zo het objectieve voelen erkend zou kunnen worden, dan zou het wetenschappelijke onderzoek een enorm gebied van onderzoek erbij kunnen hebben; dan is een wetenschap van de ziel mogelijk.
Met het voelen als waarneming kun je de ander aanvoelen of een komende gebeurtenis voorvoelen. Met het voelen als waarneming kun je je invoelen, inleven in een situatie, mens, plant of dier en de ‘ziele-gebaren’ hiervan leren kennen. Zo kun je in het leiderschap je inleven in een situatie en daardoor innerlijk voelend onderkennen dat er op de achtergrond wanhoop bij de medewerkers werkt. Je kunt dan de vraag met het denken stellen wat hiervan de oorzaak is en hoe dit ziele-gebaar in deze werkgemeenschap omgevormd kan worden. Vaak wordt gezegd dat de intuïtie een gevoel is. Dat is m.i. niet geheel juist. Een intuïtie kan via het voelen als waarneming het bewustzijn binnenkomen. Dit is een onvoltooide intuïtie. Op het moment dat ik met het denken begrijpen kan wat het voelen als waarneming mij zegt, kun je van een voltooide intuïtie spreken. Het voelen zegt vaak veel meer en op een veel dieper niveau van de werkelijkheid wat er gaande is dan de uiterlijke waarneming. Goed leiderschap vraagt dan een goed aanvoelings- en inlevingsvermogen.
6. Duurzaamheid in het willen
Vanuit het denken kunnen waarden worden gevonden of ingezien die het handelen kunnen bepalen. Is in het persoonlijk meesterschap een vrij handelen mogelijk? Je zou kunnen zeggen dat dan een handeling vrij genoemd kan worden, als ikzelf in staat ben om vanuit eigen inzicht een handelingsidee als beweegreden aan mijn wil ten grondslag te leggen. Een proactief handelen ten opzichte van een reactief handelen is van belang. Als ik onverkort uit mijn karakter, gewoonten, emoties of ervaring handel, ben ik onvrij. Ik kan gebruik maken van een gewoonte of van ervaring, maar ik moet kunnen inzien of deze in deze situatie gewenst is. Veel handelingen zijn de uiting van – wat ik noemen wil – een gefragmenteerde wil. Bijvoorbeeld dat ik iets anders doe dan dat ik wil of dat ik meer wil dan ik aankan. Persoonlijk meesterschap vraagt – zoals ik het ben gaan noemen – een ongedeelde wil die vrij en ongehecht blijft en toch volledig in zijn eigen kracht kan blijven. Een ongedeelde wil geeft geduld waar je niet verder kunt en een grote wilsontvouwing waar de werkelijkheid het toelaat. De ongedeelde wil is flexibel en standvastig tegelijkertijd. In de ongedeelde wil ben je niet vereenzelvigd met het resultaat of met de wijze waarop het resultaat gehaald moet worden. Door die vrije wil kan des te sterker op de juiste wijze het doel bereikt worden. Het staan in de ongedeelde wil is het staan in het onaangetaste wilsvermogen. Dat betekent dat je in je kracht kan blijven staan en dat deze ongedeelde wil juist energie geeft. Leiderschap vraagt een dergelijke sterke en toch beweeglijke wil.
7. Duurzaamheid in de ongedeelde aandacht
In het persoonlijk meesterschap is het beheer over waarnemen, voelen, denken en willen te realiseren in een houding die waarnemen, voelen, denken en willen omvat. Dit is de tegenwoordigheid van geest. Tegenwoordigheid van geest kan zich als een genade voordoen bij mensen die bijvoorbeeld hun verwanten uit een brandend huis moeten redden. Je doet dan precies het juiste op het juiste moment, zonder dat er tijd is om te denken. Deze tegenwoordigheid van geest is ook te leren als blijvende houding. Je kunt daarin komen door – wat ik noem – de ongedeelde aandacht. Ongedeelde aandacht is een volledige uiterlijke en innerlijke waarneming. Je hoort volledig, ziet uiterlijk volledig, voelt het eigen lichaam en subject volledig – want voelen is een vorm van waarnemen zoals we zagen – en ziet ook volledig innerlijk de eigen geest. Dit is een volledige waarneming zonder denkaktiviteit. Dit geeft je de mogelijkheid in iedere situatie zowel bij de ander als bij jezelf te zijn. In deze ongedeelde aandacht ben je volledig alert en aanwezig.
De ongedeelde aandacht is in het leiderschapsmodel van de vijf elementen de Quintessence of het vijfde element, dat Aristoteles ‘de Aether’ of ‘het eeuwige’ noemt. Als je als leider in de ongedeelde aandacht kunt gaan staan, dan heb je volledig overzicht en bewustzijn over het bewustzijn. In het vuur-element kun je in de ongedeelde aandacht met het denken je wil tot in de verre toekomst bepalen; innovatie is mogelijk. In het lucht-element kun je vanuit denken en waarnemen tot kennis en deskundigheid komen (of deze aansturen); inventiviteit is mogelijk. In het aarde-element kun je met ongedeelde aandacht het handelen vanuit een ongedeelde wil ten uitvoer brengen; harmoniserende coördinatie is mogelijk. In het water-element kun je vanuit het voelen en de ontwikkelde emoties met ongedeelde aandacht in verbinding met de ander komen; empathie is mogelijk.
8. Duurzaamheid in de liefde
In de heftig uitgeroepen en gefluisterde liefde werkt vaak afhankelijkheid en een verborgen vragen in het geven. Wat is het wezen van liefde? Wat is liefde in het kennen? Er ontstaat een intuïve kennis als er een eenheid is van kenner en ken-object. Hoe is deze mogelijk? Wat is liefde in de relatie tot de ander? De voetwassing, de filosofie van Levinas en ‘liebe das Böse gut’, waar Mani over sprak.
In de filosofie worden twee vormen van liefde onderscheinden: Agapé (broederliefde of liefde voor de ander omwille van de ander) en Eros (platonische verlangen naar eenheid – in liefde, schoonheid en waarheid – als zelfverwerkelijking van het goddelijke in je: dit is de juiste – niet narcistische – zelfliefde). Het ‘Heb uw naaste lief gelijk uzelfve’ verbindt deze beide feitelijk met elkaar. Door zelfliefde of de kracht van de ontwikkeling is een veel sterkere vorm van liefde voor de ander mogelijk; want als ik niet eerst in mijzelf het schaduwbeeld van het egoïsme overwinnen kan, is ook werkelijke liefde voor de ander niet mogelijk. In de geschiedenis van het christendom is het vanaf de vierde eeuw gegaan om Agapé zonder Eros, zonder zelfverwerkelijking, en daardoor was liefde verbonden met plicht het goede te doen en niet met de vrije liefde om het goede te doen. In onze tijd is juist het laatste mogelijk geworden. Boeddha spreekt over de liefde die ontstaat als je door een volledige aandacht de eenheid met alles beleven kan (De Ik-Het verhouding volgens Martin Buber). Dat is een onpersoonlijke vorm van liefde. In het esoterische christendom van Mani (217-276) gaat het juist om een liefde die staat in de Ik-Gij verhouding (volgens Buber) of in de persoonlijke liefde in het meeleven met het persoonlijke gevoel van de ander. Hier gaat het ook om een liefde voor het kwaad om het kwaad te kunnen omvormen. Kun je met liefde met het boze omgaan? De voetwassing als ethisch beeld voor het leiderschap om ethisch om te gaan met macht. Christus Jezus doet dan wat normaal gesproken de dienaren doen: het wassen van de voeten van de gasten. Christus is het wezen van ‘naar beneden stromende liefde’; hij is uit de hoogste hemel naar de aarde afgedaald en dit wordt versterkt in het feit dat hij voor de discipelen buigt om hun voeten te wassen. De naar beneden stromende liefde bij de voetwassing toont aan dat Christus zijn dankbaarheid betuigt aan de discipelen; hij kan alleen dan kan werken, als er mensen zijn die zijn offer willen aannemen. Het hogere kan niet zonder het lagere. Dit is ook de ethiek van het leiderschap: de leider is de grootste dienaar van de gemeenschap van de organisatie. Hij voelt dankbaarheid naar de medewerkers, omdat zonder hen de organisatie geen zin heeft. Dit is ethisch omgaan met funcionele macht.
Dankbaarheid is een bijzondere houding; dankbaarheid jegens alle mensen die gemaakt hebben dat je bent die je nu bent. Dankbaarheid zelfs jegens je vijanden, want zij hebben het mogelijk gemaakt dat je werd uitgedaagd om het goede te versterken door op de juiste wijze met het kwaad om te gaan. Deze dankbaarheid doet een gevoel van allesomvattende liefde ontstaan. De voetwassing naar de ander betekent dat je het wezen van de ander als op een altaar verhogen kunt. De filosoof Levinas zegt dat ieder moment dat je de ander in een oordeel samenvat, heb je een totalitaire vorm van denken. Is het mogelijk steeds gericht te zijn op het op het oneindige wezen van de ander, van welk geslacht, ras, volk of religie/wereldbeschouwing ook? Vanuit deze vorm van denken vind je altijd de rechtvaardiging voor de liefde, waardoor je van daaruit ook het onvolkomene in de ander kunt liefhebben. Liefde in het kennen van en handelen in de wereld. Hoe kom je ook tot liefde voor het onvolkomene? Hoe kan liefde het kwaad omvormen? Hoe ontwikkel je een liefde voor de hele mensheid?
(Dit Artikel van Roland van Vliet verscheen in Prana, nr. 181 oktober/november 2010 en beschrijft de ontwikkelingsmotieven van de Academie)